Als je niet weet wie ik ben, ik was
het meisje dat altijd hoog in de boom
zat - net onderaan de groene kroon
waar de takken zo dun werden dat het
duizelend heen en weer boog -
de boom en ik aan elkaar gewaagt
worden eens terwijl ik klim - blote
voeten op boomhuid - nooit weer dat
ik zo gelukkig was, behalve eens dan,
toen ik jouw horloge mocht bewaren
bij het voetballen, niet zij maar ik, en
jij de keeper was - later op de fiets
door eindeloos regen, je hand op mijn
middel dan in de koude wind je lippen -
hoe je stiekem naar mij keek, dat jaar;